doneer nu materialen webshop

De ogen van de chief


zendingsverhaal

Het wordt avond, de zon verdwijnt snel achter de donkere boomtoppen van de Xhosa bergen in Zuid-Afrika. Een laatste gouden gloed schijnt over de witte muren van de zendingspost Moria. Het zonlicht gloeit nog even door de ramen van de kinderzaal van het zendingsziekenhuis. Dokter Everts, de zendeling, kijkt oplettend de hele zaal door. Hij ziet vele kinderen met hun kroeskopjes en glinsterende ogen.


De zieke kinderen zitten en liggen in hun ledikanten, de handen samengevouwen op het witte laken, wachtend op het avondgebed. De zendeling bidt met hen, vraagt om genezing van hun ziekten en om het licht van het Evangelie in de zondige harten van deze Zoeloe-kinderen. Als hij de zaal wil verlaten, wordt een kleine zwarte hand naar hem uitgestoken en een verlangende kinderstem zegt: “Dokter... dokter”. Hij staat stil, neemt de kinderhand vast en vraagt: “Wat is er?” “Dokter”, zegt het kind, “Is het nu gauw Kerstfeest en komt u dan vertellen?” De zendeling glimlacht: “Ja dat is waar, ik heb beloofd aan jullie te vertellen over de herders en hun schaapskudde, en over het grote Licht in de donkere nacht. Als de zon nog twee keer heeft geschenen, dan is het Kerstfeest, maar nu moeten jullie gaan slapen.”


Als hij vanuit het ziekenhuis naar zijn eigen huis loopt, is er blijdschap in zijn hart, omdat hij aan zoveel Afrikaanse heidenkinderen de Kerstgeschiedenis uit de Bijbel vertellen mag. Hij kijkt naar de ondergaande zon die over de bergtoppen gloeit, en hij ziet ver weg, op de hoogste bergtop, het Zoeloedorp Kakoela. Daar woont de ‘Chief’ Chuana, het Opperhoofd van dit berggebied. Als hij naar die bergtop kijkt wordt hij weer bedroefd. De Chief Chuana is heel machtig. Alle bewoners van de verre bergen zijn hem gehoorzaam en niemand durft naar het zendings-ziekenhuis te komen, omdat de Chief het verboden heeft. Moeders die hun zieke kinderen naar de zendingspost Moria

brengen, worden door hem gestraft en krijgen in veel dagen geen eten.


De zendeling heeft al zo vaak aan de Chief Chuana gevraagd of hij in zijn dorp uit de Bijbel mag vertellen en de zieke mensen mag helpen. Maar de Chief is boos en vijandig, het mag niet. Juist nu de Kerstdagen komen en in vele landen en plaatsen en kerken de blijde boodschap gebracht wordt, nu verlangt hij nog meer om dit ook aan de mensen in Kakoela te mogen vertellen. Hij weet dat de vrouwen en kinderen in het Kakoela bergdorp zo’n vrees voor de boze geesten hebben. Ook de kinderen leven steeds in angst dat ze door de geesten gedood zullen worden. Als ze ziek zijn en maagpijn hebben of hoofdpijn, dan denken ze dat er een boze geest of een slang in hun maag of hoofd zit. Dan slaan ze zichzelf heel hard om die boze geest eruit te jagen. Dit helpt natuurlijk niet, ze krijgen dan nog meer pijn en worden nog meer beangst.


Deze kinderen uit Kakoela en uit de bergen weten nog niet dat éénmaal de engelen in Efratha's velden hebben gezongen: „Vreest niet, want ziet ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids." De zendeling verlangt om naar het bergdorp van de Chief te gaan, om ook daar te gaan vertellen dat de toverdokters leugenaars zijn en dat alleen de grote Koning, de Heere Jezus Christus, hun vrees en angst en zonden kan wegnemen. Zou hij ooit in Kakoela mogen komen? Die avond, als de zendeling en zijn vrouw in hun kleine huis voor de Heere knielen voor het avondgebed, vraagt en smeekt de zendeling of de Heere Zijn almacht wil tonen, en de weg wil openen om naar Kakoela te gaan. „Misschien mag ik morgen al gaan", zegt hij hoopvol tegen zijn vrouw. De volgende morgen stuurt hij een boodschapper naar de Chief om te vragen of de dokter in Kakoela op bezoek mag komen. Maar de boodschapper komt heel geschrokken terug. De Chief was woedend, hij wil geen christenen in zijn „stad" hebben en het boek van de witte man mag niet in Kakoela komen. Dokter Everts doet op deze dag teleurgesteld zijn werk, en toch blijft hij onder zijn werk hopen om naar Kakoela te gaan.


Het is in de middag van de eerste Kerstdag. De zendeling heeft de patiënten in het ziekenhuis gecontroleerd, en loopt naar zijn eigen huis. Plotseling staat een Mjgende Zoeloejongen naast hem, die buiten adem zegt: „Oh, dokter .. . u moet direct in Kakoela komen, de ogen van de Chief zijn dood, nu kan hij geen werk meer doen." Geschrokken vraagt hij: „Zijn de ogen van Chief Chuana erg ziek? " „Nee, nee... zegt de jongen, ze zijn dood, en u moet snel komen om weer licht in de dode ogen te maken, want de Chief kan nu niet op reis."

De dokter maakt zijn instrumententas gereed; zegt tegen de hoofdzuster dat ze een kamertje voor de Chief in het ziekenhuis in orde moet maken en hij legt een brancard achter in zijn auto. Zo gaat hij spoedig met twee Afrikaanse helpers uit het ziekenhuis over de smalle hobbelige bergweg naar het dorp van de Chief. Er gaat veel door de gedachten van de zendeling. Nu mag hij toch nog onverwachts op de Kerstdag naar Kakoela gaan, maar op een andere manier dan hij bedoelde. Hij had gehoopt dat hij mocht komen om te vertellen over de Kerstboodschap, maar dit… dat hij moet komen voor de ogen van de Chief, waar geen licht meer in is, dat is toch heel erg. Hij overdenkt in de auto hoe hij de Chief zal aanspreken en gaat met bezorgdheid achter de hoofdman het „stadje" Kakoela binnen.


Bij de ingang van de kraal staat Chief Chuana in zijn mooie rode mantel, als Opperhoofd gekleed, hem op te wachten. Als de zendeling hem bezorgd aankijkt, ziet deze ineens twee heldere gebiedende ogen van Chuana die hem doordringend aankijken. Dokter Everts begrijpt er niets van. Na de lange Afrikaanse begroeting vraagt hij: „Zijn uw ogen ziek? " Ja, zegt de Chief, ik zal het u laten zien, de ogen zijn dood. Nu begrijpt de zendeling er helemaal niets meer van, maar hij volgt de Chief naar de buitenzijde van de kraal. Daar staan ze stil bij een oude vrachtauto. De Chief wijst naar de koplampen en zegt: “Zie, de ogen zijn dood. Ze willen niet meer kijken, nu kan ik hem niet gebruiken. Kunt u er nieuw licht in maken?” Heel verbaasd zegt de zendeling: “oh, de ogen van uw auto kunnen niet kijken, maar de jongen uit uw kraal kwam mij vertellen dat de ogen van de Chief dood waren en nu kom ik haastig die lange reis maken hierheen en nu zijn het de lampen van uw auto die geen licht geven. Waarom liet u door die jongen zeggen dat uw ogen zonder licht waren?”

Nu is het de beurt van de Chief om heel verbaasd te zijn en hij antwoordt: “Die auto is toch van mij, dan zijn het toch ook mijn ogen". De zendeling probeert aan Chief Chuana duidelijk te maken dat een dokter alleen geroepen kan worden voor zieke ogen van de mensen uit het dorp, maar niet voor de ogen van de auto. De Chief kan maar heel moeilijk begrijpen dat hij wel een dokter mag vragen voor de ogen van zijn vrouwen en kinderen, waarvan hij er zoveel heeft, en niet voor de dode ogen van zijn auto, waarvan hij er maar één heeft.


Voor dokter Everts is de vermoeiende rit van 23 km. over het hobbelige bergpad een teleurstelling. Ontstemd denkt hij: moest ik daarvoor nu op de kerstdag naar dit dorp komen? De hoofdman van Chuana vraagt dringend aan de dokter om de ogen van de auto toch te maken. Om vriendschap met de Chief te hebben, controleert de zendeling de autolampen en vindt spoedig wat er defect is. Na een kleine reparatie is het in orde en de Chief is kinderlijk blij dat de ogen weer kunnen zien.


Hij beveelt de vrouwen om lekker eten klaar te maken voor de dokter. Het houtvuur voor Chuana's hut wordt aangemaakt en alle mannen en jongens hurken om het vuur. De vrouwen en meisjes zitten op een bescheiden afstand achter de mannen, in een wijde kring. Nadat de zendeling verwend is met maiskoeken en gekookte zwarte rupsen, beveelt Chief Chuana dat alle inwoners van het dorp om het houtvuur moeten komen. Hij, het machtige Opperhoofd, geeft uit dankbaarheid voor de genezen ogen van zijn auto, aan de zendeling toestemming om voor één keer uit het boek van zijn Koning te vertellen.


Dokter Everts voelt zich beschaamd, zijn te­leurstelling verdwijnt en hij begrijpt dat de Heere door deze wondere boodschap van de blinde ogen hem toch op de kerstdag naar Kakoela gebracht heeft. Het wordt een onvergetelijke avond. In de donkere warme stilte van deze Afrikaanse avond zitten Chief Chuana en al zijn vrouwen en de mannen en vrouwen en kinderen uit Kakoela om het rood flikkerende houtvuur. Alle donkere gezichten zijn vol aandacht op de witte man gevestigd. De zendeling ziet hun ogen, die schitteren door het licht van de vlammen en een diepe liefde en bewogenheid voor hun zielen vervult zijn hart. Even zit hij stil met gevouwen handen tussen de Kakoelamensen; de zendeling bidt om hulp en wijsheid van de Heere te ontvangen. Dan heft hij het hoofd omhoog, kijkt de mensen aan, en vertelt met diep-indringende woorden de Kerstgeschiedenis uit het heilige Boek. De geschiedenis van de Koning der koningen, Die als het Licht in de duisternis van de zondige wereld gekomen is. Hij vertelt over hun zielen, die als dode ogen zijn, daarom kunnen ze Gods Woord niet geloven. Maar als de Almachtige God hun ziel aanraakt en levend maakt, dan zal er licht in hun duisternis komen. Dan zal hun ziel zijn als ogen met licht, dan kunnen ze Gods Woord geloven en zullen ze verlangen om zelf door het geloof het grote Licht, Jezus Christus, te mogen zien, en door Hem gered worden van de eeuwige duisternis. Het is reeds laat in de avond als de zendeling met zijn vertelling klaar is. Er heerst een roerloze stilte rond het vuur. Chief Chuana gaat staan. Hij bedankt de zendeling voor de vertelling en vraagt hem of hij weer terug wil komen om nog meer uit het Boek voor te lezen. Het is voor de mensen uit Kakoela en voor de zendeling een onvergetelijke kerstdag geworden.


Als hij weer op de zendingspost aankomt is het bijna nacht. De hoofdzuster is blij als ze hoort dat de Chief goed gezond is en de kinderen uit Kakoela voor het eerst in hun leven de Evangelieboodschap gehoord hebben.


Nu moet uw tong de heid'nen noden;
Meldt alle volken Zijn geboden;
Vertel Zijn wond'ren en Zijn eer;
Groot en prijswaardig is de Heer',
En vrees'lijk boven alle goden.


Bron: kerkelijk weekblad De Saambinder, 1976


Terug naar overzicht
Terug